Precies 125 jaar.
Zo oud is de
Royal Antwerp Football Club vandaag, 1 juli.
Voetbalkrant.com kon deze kans niet laten liggen om de oudste voetbalploeg van België in de kijker te zetten. We kijken terug in het rijke verleden van
the Great Old, we blikken vooruit met
Paul Bistiaux, en tenslotte overlopen we de indrukwekkende
cijfers die de ploeg na 125 jaar kan voorleggen. Maar beginnen doen we met het begin. Juist, het begin...
Op 1 juli 1880 richtte een groepje Engelse jongeren de Royal Antwerp Cricket and Football club op, in een café aan de Groenplaats. Antwerp was de voetbalbond vijftien jaar voor, en toen in 1895 de KBVB werd opgericht, kreeg de club dan ook het stamnummer ‘1’ toegewezen.
Het was ook rond die tijd dat de grote concurrent, Beerschot, ontstond. Niet naast Antwerp, maar uit Antwerp. Doelman Albert Grisar kreeg onenigheid met het bestuur, en verliet Antwerp. Hij richtte Beerschot op, en nam bijna alle rood-witte spelers mee. De toestand was zo ernstig dat stamnummer ‘1’ in 1900-1901 niet aan de competitie kon deelnemen.
Gelukkig waren de problemen na een jaar opgelost, en Antwerp kon weer beginnen aan de competitie. Daarbij hoorde dan ook de eerste Antwerpse derby, die Beerschot met 3-1 op zijn palmares kon schrijven.
Ondertussen speelde Antwerp nog steeds in … Wilrijk. Het duurde tot na de eerste wereldoorlog (1923) vooraleer de huidige locatie, de Bosuil, werd opgezocht. Maar ook daar liep het even mis. Door perikelen tussen de NV Antwerp Stadion, die professioneel voetbal wilde, en het clubbestuur, ontzegde de NV de club het stadion. Het waren stadgenoten Berchem en Beerschot die de buren in het seizoen 1928-1929 onderdak boden. Ondanks de extra-sportieve situatie, speelde Antwerp sterk, en dwong het een testmatch af tegen buur Beerschot. Op het veld van Racing Mechelen won Antwerp met 2-0, en pakte het zijn eerste landstitel.
Het was de eerste glorieperiode van de rood-witten. Driemaal tweede en tweemaal kampioen (’29 en ’31-foto) op vijf jaar. Architecten van de ploeg waren toen Dis Bastin en Rik De Deken. Maar weer slaagde het bestuur erin enkele spelers tegen zich in het harnas te jagen. Door een perscampagne besloot kersvers voorzitter Collin zijn Hongaarse trainer Molnar door te sturen. Rik De Deken en enkele anders spelers besloten hem te volgen en gingen bij de Vlaamse Voetbalbond spelen. In de tweede wereldoorlog werd Antwerp nog eens kampioen : in ’44 volgde het Lierse op.
De tweede glorieperiode volgde in de jaren ’50. Onder leiding van de Engelsman Harry Game pakte Antwerp in 1955 de beker, en schoot het in 1957 de hoofdvogel af : de landstitel. In de ploeg van toen zaten enkele legendarische spelers. We noemen er twee: Vic Mees en Eddy Wauters. Mees, het boegbeeld van Antwerp, recordhouder van het aantal competitiewedstrijden voor de rood-witten . Daarnaast kwam hij aan 68 nationale selecties. Eddy Wauters, de latere voorzitter. Uit die periode dateren ook de eerste Europese wedstrijden. Blikvangers waren de matchen tegen Real Madrid, ondanks dubbel verlies : 1-2, 6-0.
De glorierijke jaren ’50 werden gevolgd door de magere jaren ’60. Die werden ingezet met twee tweede plaatsen, maar eindigden desastreus. Vanaf 1965 moest de Great Old bang naar beneden kijken, ondanks het aantrekken van een vedette als Wilfried van Moer. In 1968 was het dan zover. Tot dan toe was Antwerp als enige Belgische club nog nooit gedegradeerd, maar de val naar tweede kon niet worden vermeden. Van Moer ging naar Standard, en Eddy Wauters werd voorzitter. Hij loodste Antwerp na twee seizoenen weer naar eerste. Van toen dateert ook zijn erewoord : « Tweede, nooit meer. »
De terugkeer naar eerste werd goed verteerd, en
Guy Thys zorgde ervoor dat de supporters op de Bosuil hun spelers tweemaal vice-kampioen zagen worden, en eenmaal een bekerfinale zagen spelen. De vedette toen was de Oostenrijker Karl Kodat. De bekendste speler :
Louis Van Gaal (foto). Hoewel, bekend…onder Thys was Van Gaal vaak bankzitter.
De jaren ’80 begonnen weer mager, maar in 1986 werd plots het licht gezien. De naam : Georg Kessler. Ook onder de spelers zaten enkele toppers : de piepjonge Cisse Severeyns als topschutter, en de alom geroemde Hans-Peter Lehnhoff. In 1988 werd Antwerp derde. Het was de voorbode voor groot succes : de gewonnen bekerfinale van 1992 leidde tot de grootste legende uit het Antwerps voetbal. Een jaar later leidde Walter Meeuws zijn troepen immers naar Wembeley. Daar ging de finale van Europabeker voor Bekerwinnaars wel verloren tegen Parma (3-1), maar dat kon de 20.000 meegereisde supporters worst wezen.
Het was echter de laatste stunt van de Great Old. Langzaam liep de Bosuil leeg, zowel wat supporters als spelers betreft. Een zesde plek in 1997 was het beste wat Antwerp nog kon bieden, maar het seizoen erop was de tweede degradatie een feit. Dribbelwonder Pivaljevic kon Antwerp niet in eerste houden, in een seizoen waarin oorspronkelijk zelfs niet in de bouwvallige Bosuil mocht worden gespeeld.
Ook dit verblijf in het vagevuur duurde twee seizoenen. Er werd een akkoord afgesloten met Manchester United, dat beloften naar Antwerp stuurde. De bekendste en meeste talentvolle : Luke Chadwick. Het was veteraan Patrick Goots die Antwerp weer naar eerste schoot, onder leiding van Regi van Acker.