Stadions en hun namen: het verhaal
Foto: © SC
Volg Voetbalkrant nu via WhatsApp!
Als voetballiefhebber, en ja, zelfs -kenner, wéét u uiteraard dat Galatasaray zijn thuiswedstrijden afhaspelt in het Ali Sami Yen-stadion, dat het Abe Lenstra-stadion de thuishaven is van Heerenveen en dat het Milanese San Siro ook Guiseppe Meazza wordt genoemd. Maar wie waren Sami Yen, Meazza en Lenstra? En waaraan hebben zij het te danken dat er vandaag een stadion hun naam draagt? En hoe zit dat met Santiago Bernabeu (Real Madrid), Jules Otten (AA Gent), Louis II (AS Monaco) en Fritz Walter (Kaiserslautern)?
Stadio GUISEPPE MEAZZA (San Siro), Inter en AC Milaan, Italië
San Siro werd in 1926 gebouwd als thuisbasis van het grote AC Milan. Pas sinds de jaren vijftig biedt het ook onderdak aan Inter Milaan. In 1979, het jaar waarin Meazza kwam te overlijden, bereikten beide aartsrivalen een historisch akkoord: voortaan zou het stadion Meazza’s naam dragen, als eerbetoon aan dé wereldspeler van de jaren dertig, die voor beide Milanese clubs én voor Juventus was uitgekomen.
Op zeventienjarige leeftijd maakte Guiseppe Meazza (1910-1979) zijn debuut voor Inter, dat toen nog onder de naam Ambrosiana uitkwam. Het verhaal doet de ronde dat Silvio Bernardini, de toenmalige topspits en vedette van de club, zodanig onder de indruk was van de capaciteiten van Meazza, dat hij spontaan zijn plaats in het elftal afstond. Dertien jaar later en met twee Serie A-titels op zak, besloot Meazza de nerazzuri te verlaten en zijn geluk te gaan beproeven bij stadsgenoot AC Milan. Na twee jaar hield hij het daar voor bekeken, en na korte tussenlandingen bij Juventus en Atalanta Bergamo kwam hij opnieuw bij Inter terecht, waar hij na 21 jaar profvoetbal zijn carrière afsloot.
Het zijn vooral zijn prestaties bij de Italiaanse nationale ploeg die van Meazza de legende hebben gemaakt die hij vandaag is. In zijn tweede interland, in Boedapest tegen Hongarije, scoorde hij drie keer. De pers gaf hem de bijnaam ‘Balilla’ mee, naar de nationale held die in de negentiende eeuw de Oostenrijkse legers vanaf een heuvel met stenen bekogelde. Meazza mocht met Italië zowel in 1934 als 1938 de wereldbeker op zijn naam schrijven. In 1934 werd in eigen land, onder goedkeurend oog van dictator Mussolini, Tsjecho-Slowakije opzij gezet met 2-1, na verlengingen. Vier jaar later dirigeerde Meazza de squadra in de finale naar een 4-2 overwinning tegen de Hongaren. In de halve finale hadden de Italianen het sterke Brazilië uitgeschakeld. Samen met Giovanni Ferrari was hij de enige Italiaan die er op beide wereldbekers bij was. Uiteindelijk zou hij 53 interlands spelen. Daarin kwam hij maar liefst 33 keer tot scoren.
Meazza verdient absoluut een plaats in de galerij der grootste (Italiaanse) voetballers. Toch waren de aanhangers van AC Milan er allerminst blij mee dat ‘hun’ stadion zijn naam ging dragen. Daar valt uiteraard in te komen, aangezien Meazza slechts twee jaar voor hun club uitkwam, en in totaal vijftien jaar voor Inter, de grote vijand. Tot op heden weigeren de supporters van AC de nieuwe naam te gebruiken. Zij blijven hun team aanmoedigen in San Siro.
Estadio SANTIAGO BERNABEU, Real Madrid, Spanje
Santiago Bernabeu begon zijn sportieve loopbaan bij Real Madrid als midvoor in 1912, maar het is niet als speler dat hij een onuitwisbare indruk naliet. Toch zou de steenrijke duivenkweker voor altijd met de club verbonden blijven. Eind jaren twintig, begin jaren dertig fungeerde hij een aantal keer als coach of hulpcoach van het eerste elftal en in 1943 werd hij verkozen tot president van Real, dat toentertijd allesbehalve de voetbalgrootheid was die het nu is en de titels steeds aan Barcelona, Valencia en stadsgenoot Atletico moest laten.
Bernabeu zag het echter meteen groots. Hij was van mening dat het toenmalige stadion van de Koninklijke, het ‘Estadio de Chamartin’, met zijn capaciteit van 22.500 toeschouwers veel te klein was voor de ambities die hij had met de club. Hij meende dat Real pas een machtige topclub zou kunnen worden als het kon beschikken over een even machtige thuisbasis. Voortvarend als hij was begon hij meteen met een inzamelactie om de bouw van een nieuw stadion te financieren. In 1947 was het ‘Estadio Santiago Bernabeu’ een feit, al zou het pas in 1955 officieel zo gaan heten. Het had initieel een capaciteit van 75.000 toeschouwers. Later werd dat meermaals opgedreven, tot een maximum van 125.000. Vandaag kunnen er nog ‘slechts’ om en bij de 80.000 mensen een wedstrijd van hun helden bijwonen.
Onder Bernabeu schoot Real Madrid ook sportief als een komeet de hoogte in. De voorzitter zorgde er voor dat zijn grandioze stadion volliep door de allerbeste spelers naar de club te halen. In 1954 werd de club voor het eerst sinds 1933 nog eens kampioen. Vanaf dan zou Real met virtuozen als Di Stefano, Puskas, Gento en Kopa de ene na de andere Spaanse titel binnenrijven. Real beschikte over een magisch en quasi onverslaanbaar team, dat Europa een half decennium lang letterlijk zou domineren. Onder leiding van Di Stefano won Real tussen 1956 en 1960 de eerste vijf edities van Europacup 1. Di Stefano slaagde erin te scoren in alle vijf de finales.
Bernabeu bleef tot 1978 voorzitter, en drukte daarmee dus 35 jaar lang zijn stempel op de club die in 2000 door de FIFA werd uitgeroepen tot ‘club van de twintigste eeuw’.
Het JULES OTTEN stadion, KAA Gent, België
De vroege geschiedenis van AA Gent wordt gekenmerkt door instabiliteit op het vlak van huisvesting. Het eerste veld van de stichters van de club (1898) lag aan de Kortrijksesteenweg, maar al snel werd er, op aandringen van de stad, verhuisd naar de Mussenstraat (1904). Zes jaar later werden de nieuwe terreinen opnieuw verlaten, om plaats te maken voor de Wereldtentoonstelling van 1913. Burgemeester Braun liet in ruil een prachtig complex bouwen aan de Albertlaan. Kort na Wereldoorlog Eén werden de Buffalo’s ook daar weggejaagd. Er werd verhuisd naar Gent-Brugge, waar de Oost-Vlaamse club eindelijk haar thuis zou vinden.
De nieuwe thuishaven zou worden genoemd naar de secretaris-schatbewaarder van de club, Jules Otten, één van de stuwers van het eerste uur achter het voetbalproject binnen la Gantoise. Hij was de grote drijvende kracht achter de verhuis naar Gent-Brugge en de bouw van de nieuwe voetbaltempel en hij speelde een belangrijke rol in de supervisie van de werken. Op 22 augustus 1920 werd het Ottenstadion ingehuldigd door toenmalig kroonprins Leopold. Jules Otten kreeg van het bestuur van de club een kunstwerk, uit dank voor zijn jarenlange inzet.
Omdat termen als rendement en commercie in het huidige profvoetbal (terecht) belangrijker worden geacht dan traditie en sentiment, begint AA Gent dra te bouwen aan een nieuw stadion, dat tegen het seizoen 2006-2007 in gebruik zou moeten kunnen worden genomen: het Jacob van Arteveldestadion. Er worden 17.500 Ã 20.000 zitjes, 1.200 business-seats en 10 skyboxen voorzien, en daarnaast is er ook plaats voor onder meer een megadancing, een zakenhotel en kantoren.
Het is niet verwonderlijk dat het nieuwe stadion de naam van Jacob van Artevelde zal gaan dragen, want de man speelde een belangrijke rol in de geschiedenis van de stad Gent. In de eerste helft van de veertiende eeuw werd in het verpauperde Gent een revolutionair bewind aangesteld van vijf hoofdmannen. Van Artevelde was één van die vijf, maar in de praktijk was hij een alleenheerser. Toch werd nog hetzelfde jaar zijn gezag door het hele graafschap erkend. Door een aantal maatregelen, onder andere in verband met wol-in- en uitvoer, zorgde hij voor een daling van de werkloosheid en een algemene economische welvaart. Met het vrijwaren van die welvaart als doel, wist hij de verschillende sociale en politieke groepen van die tijd met elkaar te verzoenen.
Van Artevelde was aanvankelijk geliefd bij het volk. Al zijn maatregelen liet hij door volksvergaderingen bekrachtigen, alle lagen van de bevolking werden betrokken bij het beleid en in openbare functies werden alleen Vlamingen benoemd. Toch begon zijn gezag na verloop van tijd te tanen. Een oorlog bracht het graafschap in diepe schulden, en zijn streven naar evenwicht tussen verschillende belangengroepen binnen de steden, wekte de wrevel op van de wevers, die streefden naar een monopolie in hun branche. Na een weversoproer trad van Artevelde af. In 1345 werd hij door zijn vijanden lafhartig vermoord. Zijn standbeeld op de Vrijdagsmarkt herinnert ons aan wat hij voor de stad heeft betekend.
FRITZ WALTER stadion, 1. FC Kaiserslautern, Duitsland
Slechts weinigen zijn zo met één stad en één club verbonden als Fritz Walter (1920-2002). Hij was acht toen hij zich liet aansluiten bij Kaiserslautern, waar hij was geboren en getogen. Op zijn zeventiende maakte hij zijn debuut in het eerste elftal. Een aantal jaar later, in 1942, werd hij door het leger opgeroepen om zijn dienst te vervullen, waardoor hij de Tweede Wereldoorlog van zeer nabij meemaakte, maar na oorlog keerde hij ogenblikkelijk terug naar Kaiserslautern. Toen hij op zijn negenendertigste afscheid nam van het voetbal op het hoogste niveau, speelde hij nog steeds voor dezelfde club, de club van zijn hart. Hij zou de ‘Rote Teufeln’ de eerste twee titels in het bestaan van de club bezorgen, in 1951 en 1953. Het zou tot de jaren negentig duren voor er daar een derde zou bijkomen.
Zijn debuut voor de nationale ploeg maakte hij reeds in 1941, maar Wereldoorlog II zette ook op zijn interlandcarrière een rem. Toch zijn het net zijn prestaties bij de Mannschaft die hem een plaats in het hart van vele voetbalfans en in de galerij der grootste Duitse voetballers hebben opgeleverd. Met Walter als kapitein slaagde West Duitsland er in 1954 in de wereldbeker te winnen. In een zinderende finale werd het onklopbaar gewaande Hongaarse team met 3-2 naar huis gestuurd. In de eerste ronde werd tegen datzelfde Hongarije nog met 8-3 verloren. In de finale stonden de Duitsers na acht minuten opnieuw twee doelpunten in het krijt, maar met de hun kenmerkende vechtersmentaliteit slaagden zij erin, onder impuls van een indrukwekkende Walter, de score alsnog om te buigen. Markant is het feit dat Fritz Walter op het WK de spits bevolkte met zijn broer Ottmar.
Vier jaar later, hij was toen 37, smeekte coach Herberger de intussen als international gestopte Walter het team nog éénmaal een dienst te bewijzen: trachten de wereldbeker in Duitsland te houden. De veteraan had nog niets van zijn kwaliteiten ingeboet en loodste Duitsland op het WK van 1958 tot in de halve finale, waar het misliep tegen organisator Zweden.
Walter scoorde 33 keer in 61 interlands. Voor Kaiserslautern, waar hij eenendertig seizoenen verbleef, maakte hij meer dan driehonderd doelpunten. Op zijn vijfenzestigste verjaardag, in 1985, besloot de club zijn Betzenberg stadion tot het Fritz Walter stadion om te dopen.
ABE LENSTRA stadion, Heerenveen, Nederland
De gemiddelde Nederlandse voetbalsupporter plaatst Abe Lenstra (1920-1985) op de hoogte waar wij Belgen Rik Coppens of Paul Van Himst zetten. De gemiddelde Fries zal echter met overtuiging beweren dat Lenstra niet moet onderdoen voor Pele of Maradona. In ieder geval is hij de meest geniale voetballer die Friesland ooit heeft voortgebracht.
Lenstra was pas zestien toen hij zijn debuut maakte in de hoofdmacht van Heerenveen. Hij werd dat jaar, het seizoen 1936-1937, meteen topschutter van de tweede afdeling en mede dankzij zijn doelpunten promoveerde Heerenveen naar de hoogste klasse.
Lenstra was een baltovenaar van de zuiverste soort. Hij had een geniaal spelinzicht, beschikte over onnavolgbare schijnbewegingen en voerde regelmatig onstuitbare solo’s op. Hij gaf soms de indruk dat hij te weinig aan het spel deelnam, om vervolgens vriend en vijand te verbazen met een dodelijk schot, een vlijmscherpe pass of een onnavolgbare beweging.
Zijn meest memorabele wedstrijd speelde hij in 1950 tegen Ajax. Een half uur voor het einde stond Heerenveen met 5-1 in het krijt, om uiteindelijk te winnen. Lenstra scoorde zelf twee doelpunten en had een voet in al de andere. Ajax verloor door in deze wedstrijd het kampioenschap.
Zowel op als naast het terrein was Lenstra grillig en wispelturig. Door velen wordt hij omschreven als een luie voetballer. Meermaals dreef hij zijn ploegmaats tot wanhoop door niet thuis te geven. En had hij geen zin in een interland, dan meldde hij zich gewoon af. Desondanks speelde hij 47 wedstrijden voor Oranje, waarin hij 33 keer tot scoren kwam. Zonder de vele afzeggingen en, vooral, zonder de onderbreking door de Tweede Wereldoorlog, had hij ongetwijfeld de veertig doelpunten van huidig recordinternational Patrick Kluivert overtroffen. Ondanks financieel heel aantrekkelijke voorstellen wimpelde hij Inter Milaan en Fiorentina af. Hij weigerde prof te worden met het argument dat hij zichzelf niet als slaaf wilde verkopen.
In september 1985 overleed Lenstra, die door een hersenbloeding al jaren aan een rolstoel gekluisterd was, door een acute hartstilstand. Het stadion van Heerenveen werd het jaar na zijn dood naar hem genoemd. Buiten het stadion staat zijn standbeeld. In 1995 werd in het Abe Lenstrastadion een toneelstuk opgevoerd over het leven van de Friese voetbalheld.
ALI SAMI YEN stadion, Galatasaray, Turkije
De geschiedenis van het Turkse voetbal én van vele andere sporttakken werd voor een aanzienlijk stuk geschreven door Ali Sami Yen (1886-1951). Niet alleen is hij de founding father van Galatasaray Sports Club, zoals de officiële naam van de voetbalclub luidt, hij leidde tevens het Turkse Nationale Olympisch Comité tijdens de Spelen van 1924 in Parijs en hij was de oprichter en eerste voorzitter van de ‘Turkey Training Communities Association’. Bovendien zorgde hij voor de ontwikkeling van andere sporten zoals atletiek, basketbal en volleybal door zijn ervaring aan anderen ter beschikking te stellen en hen te helpen de nodige structuren uit te bouwen om de sport een meer professioneel karakter te geven.
Tijdens zijn jeugd liep Sami Yen school in het Galatasaray Lyceum. Uit dat lyceum waren al een aantal voetbalclubs ontsproten. Onder andere de Engelse en Griekse jongens van de school hadden hun eigen club en speelden wedstrijden tegen andere minderheden. Sami Yen was ontgoocheld dat de Turkse jongeren werden uitgesloten. Daarom besloot hij in 1905 tijdens de les literatuur om samen met een aantal vrienden zijn eigen club op te richten. Het enige doel was ‘to beat the non-Turkish teams’. Galatasaray Spor Kulübü was geboren; Sami Yen zat toen in het vijfde middelbaar.
Sami Yen riep zichzelf uit tot voorzitter, zoals hij later ook besloot het stadion naar zichzelf te noemen. In de beginjaren bestond zijn belangrijkste taak er naar eigen zeggen uit de bal in te vetten en op te pompen, maar geleidelijk aan leidde hij Galatasaray naar sportieve hoogten. Hij bleef voorzitter voor dertien jaar en was ook de eerste trainer van de ploeg. Vele jaren later, in 1923, coachte hij de Turkse nationale ploeg in diens eerste interland ooit. Zijn laatste daad die hij voor zijn club en het voetbal verrichtte, was de oprichting van het Galatasaray museum in 1925.
Stade LOUIS II, AS Monaco, Frankrijk
Louis of Lodewijk II (1870-1949), voluit Louis Honoré Charles Antoine Grimaldi, was de vorst van Monaco van 1922 tot 1949. Dat Monaco vandaag nog steeds een soevereine staat is, is voor een groot stuk aan hem te danken. In 1918 was Lodewijk II achtenveertig jaar en nog steeds ongehuwd. De Franse overheid vreesde dat bij een vroegtijdig overlijden van de vorst de troon in handen zou komen van het Duitse hertogelijke geslacht Urach. Daarom drong men de vader van Lodewijk, Albert I, een verdrag te tekenen waarin bepaald werd dat Monaco tot Frankrijk zou gaan behoren als er geen wettelijke troonopvolgers meer voor handen waren.
Lodewijk II kwam op de proppen met een handige oplossing. Hij adopteerde zijn onwettige kind Charlotte en overhaalde haar echtgenoot, prins de Polignac, afstand te doen van zijn titels en de naam en titels van zijn schoonvader aan te nemen. Op die manier werd het troonrecht van de Grimaldi’s (al meer dan zevenhonderd jaar aan de macht) en de aparte eigenheid van het Prinsdom Monaco gered. Voor hetzelfde geld was Monaco vandaag gewoon één van de vele Franse provincies geweest.
Louis II werd na zijn overlijden uiteindelijk opgevolgd door zijn kleinzoon Rainier III, die in 2005 kwam te overlijden. Zijn moeder had haar troonrecht immers aan hem afgestaan. Rainier werd opgevolgd door Albert II, zijn enige zoon en de oudste van zijn drie kinderen (naast prinsessen Caroline en Stéphanie). Van Albert is het algemeen geweten dat hij een groot supporter is van AS Monaco, wat in Frankrijk door velen met gefronste wenkbrauwen wordt aanzien. De club is financieel afhankelijk van de Grimaldi’s, die AS steeds hebben gezien als de ideale manier om promotie te voeren voor hun prinsdom, naast de jaarlijkse Formule 1-race door de straten van het prinsdom. Het feit dat de club zeven Franse titels op zak heeft, is voor een groot stuk te danken aan de bergen geld die de Grimaldi’s, met Rainier III op kop, in de club hebben gepompt. Ook het feit dat de Monegaskische club, sinds de oprichting uitkomend in de Franse competitie, kan genieten van de voordelen van het fiscaal aantrekkelijke prinsdom, wordt in Frankrijk op weinig applaus onthaald.
Het was Rainier III die begin jaren tachtig de opdracht gaf een nieuw stadion te bouwen voor ‘zijn’ club. Het zou, ondanks een capaciteit van amper 20.000 toeschouwers, een absolute architecturale parel worden, met ondergrondse zwembaden, fitnesszalen en parkings. Het stadion werd door Rainier zelf geopend in 1985 en het werd genoemd naar zijn grootvader, Louis II. Het stadion is elk jaar het decor van de Europese Supercup, de wedstrijd tussen de winnaar van de Champions League en de winnaar van de Uefa-beker.
Door Tim Van Landuyt.
Stadio GUISEPPE MEAZZA (San Siro), Inter en AC Milaan, Italië
San Siro werd in 1926 gebouwd als thuisbasis van het grote AC Milan. Pas sinds de jaren vijftig biedt het ook onderdak aan Inter Milaan. In 1979, het jaar waarin Meazza kwam te overlijden, bereikten beide aartsrivalen een historisch akkoord: voortaan zou het stadion Meazza’s naam dragen, als eerbetoon aan dé wereldspeler van de jaren dertig, die voor beide Milanese clubs én voor Juventus was uitgekomen.
Op zeventienjarige leeftijd maakte Guiseppe Meazza (1910-1979) zijn debuut voor Inter, dat toen nog onder de naam Ambrosiana uitkwam. Het verhaal doet de ronde dat Silvio Bernardini, de toenmalige topspits en vedette van de club, zodanig onder de indruk was van de capaciteiten van Meazza, dat hij spontaan zijn plaats in het elftal afstond. Dertien jaar later en met twee Serie A-titels op zak, besloot Meazza de nerazzuri te verlaten en zijn geluk te gaan beproeven bij stadsgenoot AC Milan. Na twee jaar hield hij het daar voor bekeken, en na korte tussenlandingen bij Juventus en Atalanta Bergamo kwam hij opnieuw bij Inter terecht, waar hij na 21 jaar profvoetbal zijn carrière afsloot.
Het zijn vooral zijn prestaties bij de Italiaanse nationale ploeg die van Meazza de legende hebben gemaakt die hij vandaag is. In zijn tweede interland, in Boedapest tegen Hongarije, scoorde hij drie keer. De pers gaf hem de bijnaam ‘Balilla’ mee, naar de nationale held die in de negentiende eeuw de Oostenrijkse legers vanaf een heuvel met stenen bekogelde. Meazza mocht met Italië zowel in 1934 als 1938 de wereldbeker op zijn naam schrijven. In 1934 werd in eigen land, onder goedkeurend oog van dictator Mussolini, Tsjecho-Slowakije opzij gezet met 2-1, na verlengingen. Vier jaar later dirigeerde Meazza de squadra in de finale naar een 4-2 overwinning tegen de Hongaren. In de halve finale hadden de Italianen het sterke Brazilië uitgeschakeld. Samen met Giovanni Ferrari was hij de enige Italiaan die er op beide wereldbekers bij was. Uiteindelijk zou hij 53 interlands spelen. Daarin kwam hij maar liefst 33 keer tot scoren.
Meazza verdient absoluut een plaats in de galerij der grootste (Italiaanse) voetballers. Toch waren de aanhangers van AC Milan er allerminst blij mee dat ‘hun’ stadion zijn naam ging dragen. Daar valt uiteraard in te komen, aangezien Meazza slechts twee jaar voor hun club uitkwam, en in totaal vijftien jaar voor Inter, de grote vijand. Tot op heden weigeren de supporters van AC de nieuwe naam te gebruiken. Zij blijven hun team aanmoedigen in San Siro.
Estadio SANTIAGO BERNABEU, Real Madrid, Spanje
Santiago Bernabeu begon zijn sportieve loopbaan bij Real Madrid als midvoor in 1912, maar het is niet als speler dat hij een onuitwisbare indruk naliet. Toch zou de steenrijke duivenkweker voor altijd met de club verbonden blijven. Eind jaren twintig, begin jaren dertig fungeerde hij een aantal keer als coach of hulpcoach van het eerste elftal en in 1943 werd hij verkozen tot president van Real, dat toentertijd allesbehalve de voetbalgrootheid was die het nu is en de titels steeds aan Barcelona, Valencia en stadsgenoot Atletico moest laten.
Bernabeu zag het echter meteen groots. Hij was van mening dat het toenmalige stadion van de Koninklijke, het ‘Estadio de Chamartin’, met zijn capaciteit van 22.500 toeschouwers veel te klein was voor de ambities die hij had met de club. Hij meende dat Real pas een machtige topclub zou kunnen worden als het kon beschikken over een even machtige thuisbasis. Voortvarend als hij was begon hij meteen met een inzamelactie om de bouw van een nieuw stadion te financieren. In 1947 was het ‘Estadio Santiago Bernabeu’ een feit, al zou het pas in 1955 officieel zo gaan heten. Het had initieel een capaciteit van 75.000 toeschouwers. Later werd dat meermaals opgedreven, tot een maximum van 125.000. Vandaag kunnen er nog ‘slechts’ om en bij de 80.000 mensen een wedstrijd van hun helden bijwonen.
Onder Bernabeu schoot Real Madrid ook sportief als een komeet de hoogte in. De voorzitter zorgde er voor dat zijn grandioze stadion volliep door de allerbeste spelers naar de club te halen. In 1954 werd de club voor het eerst sinds 1933 nog eens kampioen. Vanaf dan zou Real met virtuozen als Di Stefano, Puskas, Gento en Kopa de ene na de andere Spaanse titel binnenrijven. Real beschikte over een magisch en quasi onverslaanbaar team, dat Europa een half decennium lang letterlijk zou domineren. Onder leiding van Di Stefano won Real tussen 1956 en 1960 de eerste vijf edities van Europacup 1. Di Stefano slaagde erin te scoren in alle vijf de finales.
Bernabeu bleef tot 1978 voorzitter, en drukte daarmee dus 35 jaar lang zijn stempel op de club die in 2000 door de FIFA werd uitgeroepen tot ‘club van de twintigste eeuw’.
Het JULES OTTEN stadion, KAA Gent, België
De vroege geschiedenis van AA Gent wordt gekenmerkt door instabiliteit op het vlak van huisvesting. Het eerste veld van de stichters van de club (1898) lag aan de Kortrijksesteenweg, maar al snel werd er, op aandringen van de stad, verhuisd naar de Mussenstraat (1904). Zes jaar later werden de nieuwe terreinen opnieuw verlaten, om plaats te maken voor de Wereldtentoonstelling van 1913. Burgemeester Braun liet in ruil een prachtig complex bouwen aan de Albertlaan. Kort na Wereldoorlog Eén werden de Buffalo’s ook daar weggejaagd. Er werd verhuisd naar Gent-Brugge, waar de Oost-Vlaamse club eindelijk haar thuis zou vinden.
De nieuwe thuishaven zou worden genoemd naar de secretaris-schatbewaarder van de club, Jules Otten, één van de stuwers van het eerste uur achter het voetbalproject binnen la Gantoise. Hij was de grote drijvende kracht achter de verhuis naar Gent-Brugge en de bouw van de nieuwe voetbaltempel en hij speelde een belangrijke rol in de supervisie van de werken. Op 22 augustus 1920 werd het Ottenstadion ingehuldigd door toenmalig kroonprins Leopold. Jules Otten kreeg van het bestuur van de club een kunstwerk, uit dank voor zijn jarenlange inzet.
Omdat termen als rendement en commercie in het huidige profvoetbal (terecht) belangrijker worden geacht dan traditie en sentiment, begint AA Gent dra te bouwen aan een nieuw stadion, dat tegen het seizoen 2006-2007 in gebruik zou moeten kunnen worden genomen: het Jacob van Arteveldestadion. Er worden 17.500 Ã 20.000 zitjes, 1.200 business-seats en 10 skyboxen voorzien, en daarnaast is er ook plaats voor onder meer een megadancing, een zakenhotel en kantoren.
Het is niet verwonderlijk dat het nieuwe stadion de naam van Jacob van Artevelde zal gaan dragen, want de man speelde een belangrijke rol in de geschiedenis van de stad Gent. In de eerste helft van de veertiende eeuw werd in het verpauperde Gent een revolutionair bewind aangesteld van vijf hoofdmannen. Van Artevelde was één van die vijf, maar in de praktijk was hij een alleenheerser. Toch werd nog hetzelfde jaar zijn gezag door het hele graafschap erkend. Door een aantal maatregelen, onder andere in verband met wol-in- en uitvoer, zorgde hij voor een daling van de werkloosheid en een algemene economische welvaart. Met het vrijwaren van die welvaart als doel, wist hij de verschillende sociale en politieke groepen van die tijd met elkaar te verzoenen.
Van Artevelde was aanvankelijk geliefd bij het volk. Al zijn maatregelen liet hij door volksvergaderingen bekrachtigen, alle lagen van de bevolking werden betrokken bij het beleid en in openbare functies werden alleen Vlamingen benoemd. Toch begon zijn gezag na verloop van tijd te tanen. Een oorlog bracht het graafschap in diepe schulden, en zijn streven naar evenwicht tussen verschillende belangengroepen binnen de steden, wekte de wrevel op van de wevers, die streefden naar een monopolie in hun branche. Na een weversoproer trad van Artevelde af. In 1345 werd hij door zijn vijanden lafhartig vermoord. Zijn standbeeld op de Vrijdagsmarkt herinnert ons aan wat hij voor de stad heeft betekend.
FRITZ WALTER stadion, 1. FC Kaiserslautern, Duitsland
Slechts weinigen zijn zo met één stad en één club verbonden als Fritz Walter (1920-2002). Hij was acht toen hij zich liet aansluiten bij Kaiserslautern, waar hij was geboren en getogen. Op zijn zeventiende maakte hij zijn debuut in het eerste elftal. Een aantal jaar later, in 1942, werd hij door het leger opgeroepen om zijn dienst te vervullen, waardoor hij de Tweede Wereldoorlog van zeer nabij meemaakte, maar na oorlog keerde hij ogenblikkelijk terug naar Kaiserslautern. Toen hij op zijn negenendertigste afscheid nam van het voetbal op het hoogste niveau, speelde hij nog steeds voor dezelfde club, de club van zijn hart. Hij zou de ‘Rote Teufeln’ de eerste twee titels in het bestaan van de club bezorgen, in 1951 en 1953. Het zou tot de jaren negentig duren voor er daar een derde zou bijkomen.
Zijn debuut voor de nationale ploeg maakte hij reeds in 1941, maar Wereldoorlog II zette ook op zijn interlandcarrière een rem. Toch zijn het net zijn prestaties bij de Mannschaft die hem een plaats in het hart van vele voetbalfans en in de galerij der grootste Duitse voetballers hebben opgeleverd. Met Walter als kapitein slaagde West Duitsland er in 1954 in de wereldbeker te winnen. In een zinderende finale werd het onklopbaar gewaande Hongaarse team met 3-2 naar huis gestuurd. In de eerste ronde werd tegen datzelfde Hongarije nog met 8-3 verloren. In de finale stonden de Duitsers na acht minuten opnieuw twee doelpunten in het krijt, maar met de hun kenmerkende vechtersmentaliteit slaagden zij erin, onder impuls van een indrukwekkende Walter, de score alsnog om te buigen. Markant is het feit dat Fritz Walter op het WK de spits bevolkte met zijn broer Ottmar.
Vier jaar later, hij was toen 37, smeekte coach Herberger de intussen als international gestopte Walter het team nog éénmaal een dienst te bewijzen: trachten de wereldbeker in Duitsland te houden. De veteraan had nog niets van zijn kwaliteiten ingeboet en loodste Duitsland op het WK van 1958 tot in de halve finale, waar het misliep tegen organisator Zweden.
Walter scoorde 33 keer in 61 interlands. Voor Kaiserslautern, waar hij eenendertig seizoenen verbleef, maakte hij meer dan driehonderd doelpunten. Op zijn vijfenzestigste verjaardag, in 1985, besloot de club zijn Betzenberg stadion tot het Fritz Walter stadion om te dopen.
ABE LENSTRA stadion, Heerenveen, Nederland
De gemiddelde Nederlandse voetbalsupporter plaatst Abe Lenstra (1920-1985) op de hoogte waar wij Belgen Rik Coppens of Paul Van Himst zetten. De gemiddelde Fries zal echter met overtuiging beweren dat Lenstra niet moet onderdoen voor Pele of Maradona. In ieder geval is hij de meest geniale voetballer die Friesland ooit heeft voortgebracht.
Lenstra was pas zestien toen hij zijn debuut maakte in de hoofdmacht van Heerenveen. Hij werd dat jaar, het seizoen 1936-1937, meteen topschutter van de tweede afdeling en mede dankzij zijn doelpunten promoveerde Heerenveen naar de hoogste klasse.
Lenstra was een baltovenaar van de zuiverste soort. Hij had een geniaal spelinzicht, beschikte over onnavolgbare schijnbewegingen en voerde regelmatig onstuitbare solo’s op. Hij gaf soms de indruk dat hij te weinig aan het spel deelnam, om vervolgens vriend en vijand te verbazen met een dodelijk schot, een vlijmscherpe pass of een onnavolgbare beweging.
Zijn meest memorabele wedstrijd speelde hij in 1950 tegen Ajax. Een half uur voor het einde stond Heerenveen met 5-1 in het krijt, om uiteindelijk te winnen. Lenstra scoorde zelf twee doelpunten en had een voet in al de andere. Ajax verloor door in deze wedstrijd het kampioenschap.
Zowel op als naast het terrein was Lenstra grillig en wispelturig. Door velen wordt hij omschreven als een luie voetballer. Meermaals dreef hij zijn ploegmaats tot wanhoop door niet thuis te geven. En had hij geen zin in een interland, dan meldde hij zich gewoon af. Desondanks speelde hij 47 wedstrijden voor Oranje, waarin hij 33 keer tot scoren kwam. Zonder de vele afzeggingen en, vooral, zonder de onderbreking door de Tweede Wereldoorlog, had hij ongetwijfeld de veertig doelpunten van huidig recordinternational Patrick Kluivert overtroffen. Ondanks financieel heel aantrekkelijke voorstellen wimpelde hij Inter Milaan en Fiorentina af. Hij weigerde prof te worden met het argument dat hij zichzelf niet als slaaf wilde verkopen.
In september 1985 overleed Lenstra, die door een hersenbloeding al jaren aan een rolstoel gekluisterd was, door een acute hartstilstand. Het stadion van Heerenveen werd het jaar na zijn dood naar hem genoemd. Buiten het stadion staat zijn standbeeld. In 1995 werd in het Abe Lenstrastadion een toneelstuk opgevoerd over het leven van de Friese voetbalheld.
ALI SAMI YEN stadion, Galatasaray, Turkije
De geschiedenis van het Turkse voetbal én van vele andere sporttakken werd voor een aanzienlijk stuk geschreven door Ali Sami Yen (1886-1951). Niet alleen is hij de founding father van Galatasaray Sports Club, zoals de officiële naam van de voetbalclub luidt, hij leidde tevens het Turkse Nationale Olympisch Comité tijdens de Spelen van 1924 in Parijs en hij was de oprichter en eerste voorzitter van de ‘Turkey Training Communities Association’. Bovendien zorgde hij voor de ontwikkeling van andere sporten zoals atletiek, basketbal en volleybal door zijn ervaring aan anderen ter beschikking te stellen en hen te helpen de nodige structuren uit te bouwen om de sport een meer professioneel karakter te geven.
Tijdens zijn jeugd liep Sami Yen school in het Galatasaray Lyceum. Uit dat lyceum waren al een aantal voetbalclubs ontsproten. Onder andere de Engelse en Griekse jongens van de school hadden hun eigen club en speelden wedstrijden tegen andere minderheden. Sami Yen was ontgoocheld dat de Turkse jongeren werden uitgesloten. Daarom besloot hij in 1905 tijdens de les literatuur om samen met een aantal vrienden zijn eigen club op te richten. Het enige doel was ‘to beat the non-Turkish teams’. Galatasaray Spor Kulübü was geboren; Sami Yen zat toen in het vijfde middelbaar.
Sami Yen riep zichzelf uit tot voorzitter, zoals hij later ook besloot het stadion naar zichzelf te noemen. In de beginjaren bestond zijn belangrijkste taak er naar eigen zeggen uit de bal in te vetten en op te pompen, maar geleidelijk aan leidde hij Galatasaray naar sportieve hoogten. Hij bleef voorzitter voor dertien jaar en was ook de eerste trainer van de ploeg. Vele jaren later, in 1923, coachte hij de Turkse nationale ploeg in diens eerste interland ooit. Zijn laatste daad die hij voor zijn club en het voetbal verrichtte, was de oprichting van het Galatasaray museum in 1925.
Stade LOUIS II, AS Monaco, Frankrijk
Louis of Lodewijk II (1870-1949), voluit Louis Honoré Charles Antoine Grimaldi, was de vorst van Monaco van 1922 tot 1949. Dat Monaco vandaag nog steeds een soevereine staat is, is voor een groot stuk aan hem te danken. In 1918 was Lodewijk II achtenveertig jaar en nog steeds ongehuwd. De Franse overheid vreesde dat bij een vroegtijdig overlijden van de vorst de troon in handen zou komen van het Duitse hertogelijke geslacht Urach. Daarom drong men de vader van Lodewijk, Albert I, een verdrag te tekenen waarin bepaald werd dat Monaco tot Frankrijk zou gaan behoren als er geen wettelijke troonopvolgers meer voor handen waren.
Lodewijk II kwam op de proppen met een handige oplossing. Hij adopteerde zijn onwettige kind Charlotte en overhaalde haar echtgenoot, prins de Polignac, afstand te doen van zijn titels en de naam en titels van zijn schoonvader aan te nemen. Op die manier werd het troonrecht van de Grimaldi’s (al meer dan zevenhonderd jaar aan de macht) en de aparte eigenheid van het Prinsdom Monaco gered. Voor hetzelfde geld was Monaco vandaag gewoon één van de vele Franse provincies geweest.
Louis II werd na zijn overlijden uiteindelijk opgevolgd door zijn kleinzoon Rainier III, die in 2005 kwam te overlijden. Zijn moeder had haar troonrecht immers aan hem afgestaan. Rainier werd opgevolgd door Albert II, zijn enige zoon en de oudste van zijn drie kinderen (naast prinsessen Caroline en Stéphanie). Van Albert is het algemeen geweten dat hij een groot supporter is van AS Monaco, wat in Frankrijk door velen met gefronste wenkbrauwen wordt aanzien. De club is financieel afhankelijk van de Grimaldi’s, die AS steeds hebben gezien als de ideale manier om promotie te voeren voor hun prinsdom, naast de jaarlijkse Formule 1-race door de straten van het prinsdom. Het feit dat de club zeven Franse titels op zak heeft, is voor een groot stuk te danken aan de bergen geld die de Grimaldi’s, met Rainier III op kop, in de club hebben gepompt. Ook het feit dat de Monegaskische club, sinds de oprichting uitkomend in de Franse competitie, kan genieten van de voordelen van het fiscaal aantrekkelijke prinsdom, wordt in Frankrijk op weinig applaus onthaald.
Het was Rainier III die begin jaren tachtig de opdracht gaf een nieuw stadion te bouwen voor ‘zijn’ club. Het zou, ondanks een capaciteit van amper 20.000 toeschouwers, een absolute architecturale parel worden, met ondergrondse zwembaden, fitnesszalen en parkings. Het stadion werd door Rainier zelf geopend in 1985 en het werd genoemd naar zijn grootvader, Louis II. Het stadion is elk jaar het decor van de Europese Supercup, de wedstrijd tussen de winnaar van de Champions League en de winnaar van de Uefa-beker.
Door Tim Van Landuyt.
Schrijf je nu in voor de Voetbalkrant nieuwsbrief